BARTSTRA, STEFFEN (1861 - 1945)

back

 

BARTSTRA, STEFFEN (1861 - 1945)

Quaede Foelck, 1934 [sold-verkocht]

up------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------up

BARTSTRA, STEFFEN (1861 - 1945)

Quaede Foelck. De gebiedende vrouwe op Oldenborch. Historische roman uit Oost-Friesland, +/- 1400.
front1

Thieme, Zutphen. 1934. Eerste druk. Paperback (ingenaaid). Papieren band. 334 pp. 15 x 22 x 4 cm. 550 gr.

'Het verschijnsel dat voor sommigen de ontwikkeling van van kunsten en wetenschappen op een bepaald tijdstip, zeggen we zo'n halve eeuw geleden. A.D. 1850, radicaal ophoudt, is niet van zekere charme ontbloot. Wanneer wij dergelijke mensen vandaag in onze voortvarende wereld tegenkomen doen ze ons aan als goedaardige grootvaders, die in ietwat ouderwetse bewoordingen hun uitvoerige verhalen doen over 'die goede oude tijd' toen alles beslist voel beter was dun tegenwoordig. En daar zulk een stem vaak overtuiging bezit en de vertellers met alle beslistheid geloven dat de wereld zich van kwaad tot erger ontwikkelt, komt men er niet toe hen onverschillig voorbij to lopen. Is men niet al te slecht geluimd, dan geeft men er zelfs niets om ze een paar minuten lang te woord te staan.

Op dusdanige wijze moet men ook de historische roman Quaede Foelck van S. Bartstra bekijken. Zowat alsof hij door een vriend of naneef van mr. Jacob van Lennep geschreven werd, en men moet dan verder niet te veel vergelijkingen maken. Want tegen mevrouw Bosboom, of van Limburg Brouwer, of zelfs A.S.C. Wallis. moet de hedendaagsche heer Bartstra het helaas afleggen. Hij bemoeit zich niet met karakterteekening en nog veel minder natuurlijk met de ontwikkeling van zijn l5de-eeuwsche personnages. Bij hem is het er alleen om begonnen een klein kwantum "Friesche glorie" voor de algemeene consumptie gereed te maken in het kader van een verhaal zonder spanning. Het 'historisch belangwekkende' mag de welwillende lezer er dan uitpeuteren gelijk een kind de sucade uit een krentenbrood.

Hiermee is de hoofdzaak gezegd. Doch daar de schrijver en zijn werk toch ook typeerend zijn voor een eigenaardige mentaliteit die klaar blijkelijk in sommige delen des lands nog heerscht, wil ik nog op enkele details wijzen. Vooreerst de sporadische maar dan ook werkelijk droge zelfcritische humor waarmede de heer Bartstra het over zijn friesche stamgenooten heeft. De doodelijk gewonde Ocke antwoordt op de vraag hoe het met hem gaat: "Zoo stilletjes! Minder wordt het niet!" Waarbij de heer Bartstra dan niet kan nalaten op te merken: "Dat is, zooals bekend, de manier van die volksstam om te kennen te geven, dat het best gaat, en er beterschap te bespeuren valt". Men dient dan maar over het hoofd te zien dat zulke "terzijde's" nogal erg studentikoos aandoen in het overigens zwaarwichtige en pedante relaas, waarin kwistig is omgesprongen met verklarende voetnoten en moraliseerende tusschenzinnen. Zeer ondeugend is onze brave schrijver, wanneer hij de verleidelijke dochter der zigeuners - die gelijk bekend, ergens in Voor-lndië hun bakermat moeten hebben - de al te openhartige voornaam "Yoni" schenkt. Wat den arglistigen lezer een hartelijke lach bezorgt! Voor 's heeren Bartstra's zelfcritiek pleit dan weer, dat hij na een paar honderd bladzijden eigen interpretatie leukweg opmerkt: "Dat kan nooit beter gezegd worden, dan met de droge, nuchtere bewoordingen van den chroniekschrijver die deze dingen opgeteekend heeft." Hetgeen dan weer gevolgd wordt door een in het kader van de roman volkomen oninteressant citaat. En zoo'n geschiedenisje tusschen een paar friesche familie's-in-opkomst wordt dun genoemd: "Een der prachtigste staaltjes van politike flesschentrekkerij in de wereldgeschiedenis ooit voorgekomen" (pag. 252). Dat klinkt niet meer als grootvaders jeudvertelling, maar als de stem uit een andere planeet!

Wij moesten dit eens beter bedenken, gij, waarde vriend, met uw auto en uw voorliefde voor Huxley en uw sympathie voor Stalin; en ik met mijn idee dat wij slechts met 1934 en later te maken hebben, met mijn voorstelling dat onze "wereldlijn" wel een kromme, maar allerminst een gesloten lijn is. Wij moesten eens beter bedenken, dat het aantal menschen dat deze boeken leest en schrijft en begrijpt en bewondert en "zich-hiermee-in-een-lang-gevoelde-behoefte-voorzien-voelt," blijkbaar nog legio is. Ergo: dat wij temidden van een groot aantal l9de- en zelfs 18de-eeuwers leven. Wij bevinden ons in een panopticum van levende en herlevende antiquiteiten. Lieb Vaterland magst ruhig sein!

De roman Quaede Foelck is als roman, als literair product, en aan de mildste normen getoets, een lor van archivarissen-wijsheid aan elkaar gelijmd. Maar hij heeft de groote verdienste ons er weer aan te herinneren, dat wij niet slechts in de tijd van Alfred Neumann en David Garnett leven, maar ook nog steeds in een maatschappij die De roos van Dekema liefheeft en eigenlijk nog niet aan Het huis Lauernesse toe is. Wat ons, andersdenkenden, het onbehagelijke gevoel geeft, een paar eeuwen te vroeg geboren te zijn.' - Albert Helman in de Groene Amsterdam op 8 december 1934

Voorplat iets vlekkerig. Leesvouwen op rug. Roestvlekjes op bladsnede. Net exemplaar. In prima staat.

Booknumber: 16193

VERKOCHT!    SOLD!

----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------