VOSKUIL, J.J. (1926 - 2008)

back

 

VOSKUIL, J.J. (1926 - 2008)

Het bureau (Complete set 1-7 inclusief 'Ingang tot Het Bureau'). 1996-2000. [sold-verkocht]

Het bureau 1. Meneer Beerta. 2001 (16de druk) [sold-verkocht]

Het bureau 4. Het A.P. Beerta-Instituut. 2002 (11de druk) [sold-verkocht]

De moeder van Nicolien. 1999 [2e druk].

De moeder van Nicolien. 1999 [2e druk].

Requiem voor een vriend. 2002

----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

VOSKUIL, J.J. (1926 - 2008)

Het Bureau (Complete set 1-7 inclusief 'Ingang tot Het Bureau')
front1 front1 front1 front1 front1 front1 front1 front1 front1

G.A. van Oorschot, Amsterdam. 1996-2000. Zeven delen (compleet) plus 'Ingang tot Het Bureau'. Gebonden (harde band). Grijsgroen linnen banden met vergulde titelopdruk op rug. Met stofomslag. Met wit leeslint. 12½ x 20 x [30] cm. [5456] gr. Omslagontwerp Gerrit Noordzij. Met personenregister.

Het bureau 1. Meneer Beerta.

G.A. van Oorschot, Amsterdam. 1996. Vierde druk. Paperback (ingenaaid). Stijfkartonnen band met flappen. 773 pp. 12¾ x 20 x 3¾ cm. 728 gr. ISBN-10 9028209514. ISBN-13 9789028209510. Omslagontwerp Gerrit Noordzij. Foto auteur Bert Nienhuis.

Dit is het eerste deel van Het Bureau, een roman in zeven delen, die de menselijke verhoudingen op en rondom een wetenschappelijk instituut tussen de jaren 1957 en 1987 tot onderwerp heeft. Hoofdpersoon is Maarten Koning, die ook in Bij nader inzien - het debuut van J.J. Voskuil uit 1963 - centraal stond.
Maarten Koning ervaart de maatschappij waarin hij een plaats moet vinden als bedreigend en past zich moeilijk aan. Dat scherpt zijn blik voor zijn eigen tekortkomingen en die van zijn collega's. In zijn ogen is de wereld waarin zij leven een schijnwereld, waarin mensen hun behoefte aan aandacht, erkenning of macht verbergen achter, schijnbaar zinvolle, maar in werkelijkheid zinloze werkzaamheden. Deze verborgen behoeften van mensen die elkaar niet hebben uitgezocht maar wel dag in dag uit met elkaar moeten verkeren, zijn aanleiding tot talloze wrijvingen en spanningen, een enkele maal met een tragische afloop, maar meestal komisch.

Meneer Beerta beschrijft de jaren tussen 1957 en 1965 en eindigt met de pensionering van Beerta als directeur. Maarten heeft hem in zijn studietijd leren kennen als een beminnelijke scepticus en dat trekt hem aan. Van het geïdealiseerde beeld dat hij van hem heeft zal in de loop van het boek weinig overblijven, al verliest hij zijn sympathie niet. Tegelijkertijd is de lezer getuige van zijn vergeefse pogingen bondgenoten te zoeken in zijn afkeer van de in zijn ogen loze pretenties van de mensen waartussen hij terecht is gekomen.

De auteur van Bij nader inzien (1963) verraste in 1996, na 33 jaar, met het eerste deel van een zevendelige cyclus die de omvangrijkste roman uit de Nederlandse literatuur zou worden. Het is opnieuw een sterk autobiografisch relaas, ditmaal over de menselijke verhoudingen op en rondom een wetenschappelijk instituut, gewijd aan folkloristisch en dialectisch onderzoek, in de jaren 1957-1987 (gemodelleerd naar het P.J. Meertens-instituut, waar Voskuil lange tijd werkzaam was). Dit eerste deel beslaat de periode 1957-1965, waarin 'Meneer Beerta' als directeur het instituut leidde. Het is compositorisch een stuk strakker dan het debuut, schrijnend precies en vol kostelijke droge humor geschreven. Het is ook een kroniek van die tijd, met opnieuw een hoofdrol voor de stad Amsterdam. Reeds bekende personen als echtgenote Nicolien en Frans Veen (Bert Weijde) keren uitgebreid terug.

'In de langzame onthulling van de persoonlijkheid van de directeur toont Voskuil zijn ware meesterschap... Het leven tot literatuur omvormen, als enige mogelijkheid om het bestaan draaglijk te maken door het te ontleden en te registreren. Dat is in diepste zin ook de betovering die van dit boek uitgaat.' - Hans van den Bergh, Het Parool

'Wellicht heeft hij net als Gerard Reve vastgesteld dat de werkelijkheid al krankzinnig genoeg is. Dat wil zeggen: mits je oog hebt voor de subtiele gekte ervan, en je haar zonder een spier te vertrekken als ongemanipuleerd realistisch presenteert. Want dat doet Voskuil, en met meesterhand. [...] Ik moet bekennen dat Herenleed en Jiskefet worden gedeklasseerd.' - Arjan Peters, de Volkskrant

'Nu ligt een andere vergelijking voor de hand: met De Tandeloze tijd van Van der Heijden. Dat verscheen eerder en gaf een latere generatie een eigen stem. Ik vind de generatie van Voskuil onvergelijkelijk veel interessanter. Zolang het tweede deel van Het Bureau er nog niet is, lees ik het eerste nog maar een keer, minder gehaast.' - Ton Bogaard, Eindhovens Dagblad

'Ach had Kafka maar als Voskuil kunnen schrijven... Er valt om de zinloosheid van het leven eigenlijk verdomd veel te lachen. Als het niet zo triest was. Zo ongeveer. Maar dan briljant.' - André Matthijsse, Haagse Courant

'En vreemd genoeg heerst er in Meneer Beerta dezelfde onbestemde broeierigheid als in De avonden. In Voskuils boek komen nauwelijks seksuele toespelingen voor [...] maar tussen de regels zindert de spanning tussen de directeur en zijn vele jonge medewerkers. [...] Of je een gekuiste versie van Het Boek Van Violet En Dood in handen hebt.' - Reinjan Mulder, NRC Handelsblad

'Door de consequent volgehouden detaillering bouwt Voskuil een enorme spanning op. Daardoor blijf je aan het boek gekluisterd, hoe futiel en banaal de handelingen en gesprekken van deze kleine zielen ook zijn.' - Hans Rooseboom, De Stem

Opdracht op Franse titelpagina. Net exemplaar. In prima staat.

Het bureau 2. Vuile handen.

G.A. van Oorschot, Amsterdam. 1996. Zesde druk. Gebonden (harde band). Grijsgroen linnen band met vergulde titelopdruk op rug. Met stofomslag. Met wit leeslint. 583 pp. 12¾ x 20 x 3½ cm. 642 gr. ISBN-10 9028209522. Omslagontwerp Gerrit Noordzij.

Hoe gaan mensen die dag in dag uit moeten samenwerken op een bureau met elkaar om? Het Bureau, een roman in zeven delen, die zich afspeelt tussen 1957 en 1987, stelt èn beantwoordt die veelomvattende vraag.
Op het Bureau waar Maarten Koning werkt doet men wetenschappelijk onderzoek naar volkscultuur: gebruiken en gewoonten, dialecten, oude liedjes en verhalen, vrijwel alles wat mensen doen of laten komt voor dat onderzoek in aanmerking. In de dagelijkse omgang met zijn collega's ontwikkelt hij een scherp oog voor zijn eigen en andermans tekortkomingen: verborgen verlangens naar aandacht, erkenning of domweg macht, zijn aanleiding tot talloze wrijvingen en spanningen, soms met een tragische afloop, maar meestal komisch.

Dit tweede deel van Het Bureau, Vuile handen, beschrijft de jaren tussen 1965 en 1973. Buiten woeden het Bouwvakkersoproer, de Maagdenhuisbezetting en de Vietnam-demonstraties. Het Bureau zelf groeit uit zijn voegen en verhuist naar een oud bankgebouw aan de Amsterdamse Keizersgracht. In een conflict met het Hoofdbureau over samenwerking met een Zuid-Afrikaans Instituut voor Volkscultuur neemt Maarten Koning bijna zijn ontslag. De gepensioneerde directeur Anton Beerta blijft achter de schermen actief. Hij haalt Maarten tegen zijn zin in de Vlaams-Nederlandse redactie van Ons Tijdschrift en splitst hem een onmogelijke opdracht in de maag voor de Europese Atlas voor Volkscultuur. Als Maarten zich tijdens een congres van die opdracht tracht te bevrijden, maakt hij zichzelf onbedoeld tot spreekbuis van de jongere congresleden. Dit geeft hem het gevoel in een fuik te zijn gezwommen.

Tweede, eventueel zelfstandig te lezen, deel van de zevendelige roman. Dit vervolg op Meneer Beerta beslaat de periode 1965-1972, de tijd van het Bouwvakkersoproer, de Maagdenhuisbezetting en de Vietnam-demonstraties. Nadat Maarten Koning de gelegenheid voorbij heeft laten gaan om directeur Beerta op het wetenschappelijk instituut op te volgen, moet hij zich voegen naar het veel minder soepele regime van Jaap Balk. De gepensioneerde, nog stug doorwerkende Beerta bezorgt hem een aantal functies en werkzaamheden waar hij behoorlijk mee in zijn maag zit en waarvoor hij zelfs bijna ontslag neemt. Voorts verhuist het instituut en verruilt Maarten zijn Jordaanwoninkje voor een grachtenappartement. De 150 episoden hebben dezelfde superieure kwaliteit als het voorgaande werk. Opnieuw worden de gortdroge alledaagse kantoorperikelen dodelijk effectief tot schrijnende humor omgetoverd.

De jaren van Jopper en Jekker - Tweede deel van Voskuil - H. Brandt Corstius: "En die Maarten Koning is verdomme drieënveertig jaar oud!" - een boek dat om vier uur in de nacht de lezer dit doet uitroepen kan niet slecht zijn. Maar ik ga hier niet voor de zoveelste maal de lof van de schrijver J.J. Voskuil zingen. Ik ben het eens met allen die hem prezen en als er iemand is geweest die hem misprees, dan ben ik het met die persoon niet eens. Ik wil het hier over enkele niet-literaire, of in ieder geval niet-puur-literaire, dingen hebben. Het lijkt mij het beste als ik net doe alsof ik Bij nader inzien (1963) en Mijnheer Beerta (maart 1996) niet ken, en alsof Vuile Handen niet deel 2 is van een vanwege zijn omvang in zeven delen verschijnend boek Het Bureau. Dat is niet onredelijk, want dit boek kan op zich gelezen worden en is waarachtig niet een door de zetmachine uitgesneden deel. Met al zijn eerlijke, dagboekachtige, onversierde stijl waar duidelijk de schimmen van Alberts, Elsschot en Nescio boven hangen - en welke schrijvers kan men beter als beschermengelen kiezen? - zit de roman toch geraffineerd in elkaar. Hij bestaat uit honderdvijftig episoden, waarvan ruim de helft speelt op het Amsterdamse wetenschappelijke instituut dat volkscultuur, volkstaal en volksmuziek bestudeert en waar Voskuil zich tot zijn schrik de chef ziet van de afdeling volkscultuur. In de eerste episode staat hij bij de voordeur, omdat de portier zich heeft ziek gemeld (niet omdat de portier ziek is - hier is de eerste van duizenden kantoorverschrikkingen) en zo worden de personeelsleden aan ons voorgesteld. Toevallig houdt hij ook net met zijn staf in het begin van het boek een bespreking over wat volkscultuur wel is en wat niet. Zeven jaar later verlaten wij onze held als hij bij zijn terugkeer uit Munster, waar hij een lezing heeft gehouden die antwoord op die vraag geeft, op zijn handen valt. In de trein kijkt hij naar zijn handen: "Ze waren zwart van het vuil, maar hij was te moe om zich daar op dat ogenblik zorgen over te maken." Dat zijn de laatste woorden op bladzij 576 en de lezer kan denken. Aha, de vuile handen! Wat voor vuile handen? Je denkt natuurlijk aan het toneelstuk met die naam in zeven bedrijven van J.P. Sartre (1948). Maar onze Maarten is in het geheel niet een man die over lijken gaat en zijn idealisme ziet ten onder gaan aan zijn ambitie. Hij wil juist geen chef zijn. Hij wordt al ziek na een dag sollicitanten te hebben ontvangen. Hij voelt niets voor de ruzietjes en competentiekwestietjes die het kantoorleven beheersen, en hij is daar ook niet goed in. Hij durft pseudo-ziektemeldingen en oplichterijtjes van thuiswerkers niet aan te pakken. Zelfs als hij op een internationaal congres een lezing houdt die inslaat als een bom, is hij daar niet blij mee. Multatuli Kortom: we moeten bij de vuile handen niet denken aan de Sartriaanse vuile handen die een man maakt om een hoger doel te bereiken. We moeten eerder denken aan de vuile handen waar Multatuli in Minnebrieven (1861) over schrijft in een brief aan zijn vrouw: 'Kan ik nu myn ziel fotograferen, en te koop hangen in een boekwinkel? Zoudt ge dat prettig vinden? Ware 't niet om woedend te worden als men my betastte en beduimelde met vuile handen?' Voskuil heeft de ziel van Maarten Koning gefotografeerd en nu komen wij lezers en recensenten en interviewers en televisiekoppen met onze vuile handen om hem te betasten en te beduimelen. Waar gaat het boek over? Over een nog steeds ongelukkige Maarten Koning? Over de oorzaken van zijn ongelukkige gevoel? Over zijn vader dus, die heel gewoon de oud-hoofdredacteur van Het Vrije Volk is die nog elke dag een hoofdartikel schrijft, dat hij ook elke dag weer verscheurt? Over zijn vrouw die hem zogenaamd zuiver wil houden maar toch ook graag in een beter huis wil wonen? Over hun kinderloosheid? Over zijn onwil om volwassen te worden en verantwoordelijkheid te nemen? Over de lafheid van zijn bazen en de luiheid van zijn ondergeschiktheid? Kortom, over de menselijke conditie in het algemeen en de ongelukkigheid van Maarten Koning, 43 jaar oud en geen student meer, in het bijzonder? Als het alleen daar over ging, zou ik het niet tot vijf uur in de nacht gelezen hebben terwijl ik toch de volgende ochtend om tien uur met de trein naar Enschede moest. Het boek gaat, ook, over de verkantorisering van de wetenschap en de verkantorisering van het leven. Een wetenschapper is iemand die nadenkt, die leest en schrijft, die fantaseert en experimenteert, die met vakgenoten praat en zo nu en dan een ideetje heeft. Hij is dus niet een kantoorklerk die fiches tikt en in een kaartsysteem bijzet. Hij is niet iemand die vrede moet bewaren met bazen en slaven. Hij is niet iemand die werk doet waar hij niet in gelooft en die naar buitenlandse congressen wordt gestuurd waar hij slechts impotente onzin aanhoort. Maarten Koning is wetenschapper, maar hij werkt op een kantoor. Bijna alle wetenschappers in Nederland werken op kantoren. De produktie is prachtig, de salarissen zijn prachtig, de evaluaties zijn prachtig, maar met wetenschap heeft wat de wetenschappers doen bitter weinig te maken. Maarten weet dat. Hij lijdt er onder. Maar hij gaat niet weg. Zijn vrouw zegt dat ze dat wel wil, maar zij wil ook een verdieping in een grachtenpand. Het kantoor is Maartens leven. Zijn vrouw verbiedt hem er thuis over te praten, maar ze doen het toch. Een bezoek van Maarten en zijn vrouw aan een zieke collega wordt door deze opgevat als ziekencontrole, en als ze een tweede keer zo'n bezoek brengen, denkt de lezer het ook. Ondanks al die kantoorellende, ondanks al zijn twijfels aan het nut van zijn werk, doet Maarten het helemaal niet slecht. Het lijkt alsof hij alleen kan genieten als hij iets met zijn handen kan doen (een vogelnestje timmeren, een verhuizing, een dorsbeweging leren) of als hij voor-wetenschappelijk materiaal verzamelt (een dorsvlegel bekijkt, met oude mensen praat), maar zijn triomf viert hij in Stockholm met een lezing over de Nederlandse kerstboom. Die kerstboom is, zo betoogt hij, helemaal niet een oud Hollands volksgebruik, maar een recent uit Duitsland gemporteerd produkt. Koning weet dat uit de gegevens van een enquête die zijn Bureau in 1934 hield. Alle verzamelarij in de veertig jaar nadien waren voor die conclusie onnodig. Het congres applaudisseert. Er is dus niemand die zegt "maar in Duitsland is de kerstboom, niet als tafelboompje, ook nieuw, dat kan je sinds 1955 lezen in deel 28 van Grimms Duitse woordenboek". Voskuil heeft het voorbeeld bedoeld voor ons die niets van volkscultuur weten. Na die triomf is Maarten helemaal niet blij. 'Hij was triest', lezen we. Voskuil overtreedt daar het gebod dat een romanschrijver nooit zomaar 'Hij was triest' mag schrijven. Hij moet zijn persoon zo beschrijven, dat wij de triestheid zelf kunnen en moeten afleiden. Voskuil doet veel wat een romanschrijver niet mag doen. Zijn boek bestaat voornamelijk uit dialogen. Die worden soms gewoon achter elkaar gezet, en krijgen soms het sobere 'zei Maarten' mee. Maar we komen ook bladzijden tegen met de haast kinderachtige dialoogaanwijzingen: 'zei Slofstra onverschillig', 'vroeg ze ongelovig', 'zei ze vermaakt', 'zei Bart geschrokken', 'vond Marion', 'wilde Bart weten', 'verzekerde Bart', 'zei hij met ironie', 'zei hij sceptisch'. Voskuil gebruikt nooit vergelijkingen. Hoogstens ontsnapt hem dat een fietsdynamo 'lispelt', maar dat is geen vergelijking, want ik zou niet weten welk werkwoord dat typische glijgeluid dan onvergelijkenderwijs weergeeft. Het is de lezer die denkt dat het verhaal van een Stockholmer die Maarten na zijn lezing vertelt over een dennentak, waarmee hij een adelaar van zich moest afhouden, wel een verwijzing naar die kerstboom zal zijn, maar dat ligt aan de lezer. Voskuil is meester in de herhaling. Al vaak is geschreven over zijn beschrijvingen van tabaksgebruiken en over het hoogfrequente woord 'mieters'. Dat woord blijkt in de jaren 1965-1972 uitgestorven en horen we alleen nog maar als de oude vrienden bij elkaar komen. De herhaling zit hem hier vooral in twee verschijnselen: het tutoyeren en het redden van dieren. Niet minder dan twintig keer gaat het over het elkaar bij de voornaam en met jij aanspreken, of jij tot de ondergeschikte en u tot de baas. Vele malen zijn we getuige van het redden van beesten, een hond uit de gracht, en voorts van varkens, slakken, vlinders, katten, konijntjes, nog meer katten, en haast een uil. Er zijn ook talloze gebeurtenissen die eenmaal herhaald worden. Ik noemde al het tweede 'ziekenbezoek' aan een frauderende werknemer. Maar ook het vragen om thuis te mogen werken, werkt sterk bij eenmalige herhaling. Waarom, zo vraagt de lezer zich af, krijgen we de landing van een vliegtuig in Stockholm zo uitvoerig te lezen - dat heeft iedereen toch wel eens meegemaakt? Maar bij de tweede landing, in Kopenhagen, gaat iets mis en krijgen Beerta en Koning de doodsangst. Uitgebreide beschrijvingen zijn zeldzaam en het lijkt alsof Voskuil als hij de schittering van het water van de IJssel beschrijft, slechts bewust Nescio nadoet. Sleutelroman. Maar ik schrok werkelijk toen ik zijn beschrijving las van het grachtenhuis waarheen het Instituut voor Volkscultuur, Volkstaal en Volksmuziek gaat verhuizen. Ik ben daar in de jaren die waarschijnlijk in het volgende deel aan de orde zullen komen, een paar keer geweest om er te vergaderen met Mevrouw Daan en mijnheer De Rooij (hier heel licht getransformeerd tot mevrouw Haan en mijnheer De Roode). Nooit meer had ik aan dat voorname eikenhouten interieur met de rustieke trap en de vorstelijke vergaderzaal met de suffe theekopjes, door een feodale figuur binnengebracht, gedacht, maar ik zag het gebouw ineens weer voor me en hoorde zelfs een flard vergadertaal. En dat terwijl ik me zo had voorgenomen om het boek niet als sleutelroman te lezen! Met zijn directe verwijzingen naar zijn vader, die in de zeven jaar zeven keer een episode krijgt, zodat de lezer denkt: "Ging hij maar eens dood, misschien zou dat Maarten goed doen!", naar het Bouwvakkersoproer en de Maagdenhuisbezetting, naar de boycot van Zuid-Afrika en van de film Africa Addio, lijkt het wel of Voskuil een kroniek van die zeven jaren wil geven, maar al die dingen gaan toch langs de hoofdpersoon heen. Zijn triomf viert hij met een document uit 1934 en zijn conclusie is dat je bij de studie van volkscultuur de veranderingen in de verderafgelegen historie in de gaten moet houden. Mijn conclusie is dat je, zelfs bij zo'n menselijk-geleid en oncommercieel instituut als Het Bureau is, door de kantorisering geen werkelijke wetenschap meer kan doen en je persoonlijke leven ook nog kan verpesten. Er zijn geen helden in dit boek. Sommige lezers krijgen een hekel aan Nicolien, de vrouw van Maarten, of aan Beerta of Balk, Maartens vroegere en huidige baas, maar ze zouden er beter aan doen een hekel aan zichzelf te krijgen. Want wij zijn zo slap en lui en stom en langzaam en verwend als bijna alle personen in deze moderne zedenroman. Wij zijn de mensen met de vuile handen.

Naam en datum op schutblad. Rug ietwat scheef. Stofomslag met lichte slijtagesporen. Net exemplaar. In prima staat.

Het bureau 3. Plankton.

G.A. van Oorschot, Amsterdam. 1997. Vierde druk. Gebonden (harde band). Grijsgroen linnen band met vergulde titelopdruk op rug. Met stofomslag. Met wit leeslint. 829 pp. 12¾ x 20 x 5 cm. 852 gr. ISBN-10 9028209549. Omslagontwerp Gerrit Noordzij.

Hoe gaan mensen die dag in dag uit moeten samenwerken op een bureau met elkaar om? In Het Bureau, een roman in zeven delen die zich afspeelt tussen 1957 en 1987, stelt èn beantwoordt J.J. Voskuil die veelomvattende vraag. Hij bedt zijn verhaal in een veelvoud van kleinere, soms humoristische voorvallen in, die ogenschijnlijk een onontwarbare chaos, maar in feite een strak gestructureerd geheel vormen, die de lezer vanaf het begin dwingend voortstuwen naar het einde.
In dit derde deel, Plankton, neemt de druk op Maarten Koning om zijn proefschrift te schrijven toe, zoals ook van hem en zijn afdeling verlangd wordt om meer in de openbaarheid te treden, twee zaken waarvoor hij allergisch is. In weerwil van de bezuinigingsmaatregelen die volgen op de oliecrisis van 1974 breidt de bezetting van het Bureau zich steeds uit en wordt de koffieruimte steeds meer een ontmoetingsplaats.
Met pijn en moeite komt Maarten tot het inzicht dat het werk op het Bureau het grootste deel van zijn leven vult en dat er onherroepelijk een grootste deel van zijn leven vult en dat er onherroepelijk een ogenblik zal komen waarop hij daarvoor verantwoording zal moeten afleggen, al was het alleen maar tegenover zichzelf. Hij vecht de bestaande ideeën over het vak aan en steekt met name ook tijden internationale congressen zijn afkeer van macht en loze pretenties niet onder stoelen of banken. Dat maakt hem ongewild tot hoofdrolspeler in een reeks confrontaties. Planton eindigt dramatisch.

Elsbeth Etty: Er is één wezenlijk verschil tussen J.J. Voskuil, auteur van de autobiografische romancyclus Het Bureau, en zijn alter ego Maarten Koning: de laatste is geen schrijver. Natuurlijk hoort zo'n verschil er niets toe te doen, want hoezeer Voskuils romans ook zijn geënt op de werkelijkheid, ze blijven fictie. Maar in Plankton, het derde en tot nu toe omvangrijkste deel van Het Bureau, begint het ontbreken van een doel of passie in Maartens bestaan de lezer voor een raadsel te plaatsen, dat binnen het verhaal onmogelijk kan worden opgelost.
In de eerste twee delen van de cyclus, Mijnheer Beerta en Vuile handen (beide uit 1996) maakten we kennis met wetenschappelijk ambtenaar Maarten Koning, die tegen heug en meug hoofd is van de afdeling volkscultuur van Het Bureau, in werkelijkheid het Amsterdamse Instituut voor Dialectologie, Volkskunde en Naamkunde. Deze instelling en de daar verrichte werkzaamheden worden als volkomen nutteloos beschreven, in ieder geval nutteloos in de ogen van de hoofdpersoon zelf. Maarten verzucht regelmatig dat hij een hekel heeft aan zijn werk. Hij droomt van ontslag, maar gaat niettemin steeds meer op in ambtelijke futiliteiten, bureaucratische mores en prestigeconflicten die hij tegelijkertijd als gênant en vernederend ervaart.
Andere mensen die, zoals Maarten, gedesillusioneerd zijn in hun werk, zoeken compensatie in carrière, status, macht, of vinden buiten kantooruren troost in hun liefdesleven, hun kinderen, kunst, sport een ideaal, een geloof, desnoods hobby's. Maarten kent zulke alternatieven niet, laat staan dat hij er een vorm van zingeving, om dat afschuwelijke woord eens te gebruiken, in zou kunnen ontdekken. Zijn leven bestaat uit zijn waardeloze werk. Hij zit gevangen in een web van nergens toe leidende verplichtingen waaruit geen ontsnapping mogelijk is. Dat geeft zijn leven een absurde, beklemmende, Kafkaeske lading. Maar na vele honderden pagina's waarin hij 's ochtends naar het bureau wandelt, post afhandelt, problemen creëert of oplost, 's avonds onbevredigd naar huis loopt, een borrel drinkt, eet, ruzie maakt met zijn rigide denkende vrouw en gaat slapen, begint Maarten langzamerhand enigszins ongeloofwaardig te worden. Waarom, zo vraag je je steeds dwingender af, blijft hij bij dat bureau en hoe houdt hij het er in vredesnaam uit?
Plankton, dat de periode van eind 1972 tot begin 1975 beslaat, en dat zo mogelijk nog gedetailleerder ingaat op het geestdodende kantoorbestaan dan de delen over de jaren 1957-1972, geeft geen antwoord op deze vragen. Het antwoord moet merkwaardig genoeg buiten het boek worden gezocht, waarschijnlijk in het schrijverschap van Han Voskuil.
Zowel uit interviews met de schrijver als uit zijn werk blijkt dat Maarten Koning bijna volledig samenvalt met de auteur, die dertig jaar lang, van 1957 tot 1987, bij het Instituut voor Dialectologie, Volkskunde en Naamkunde hetzelfde werk verrichtte als Maarten Koning bij Het Bureau. De verklaring voor het feit dat Voskuil dat ondanks zijn scepsis volhield, moet wel luiden dat hij behalve kantoorklerk al die tijd ook nog eens een schrijver was. Gedurende zijn eerste jaren bij het instituut werkte hij in zijn vrije uren aan de in 1963 verschenen sleutelroman over zijn studententijd Bij Nader Inzien (1.207 pagina's). Vervolgens schreef hij tot 1968 een roman die zijn uitgever Geert van Oorschot weigerde te publiceren en daarna begon hij via dagboeken aan de voorbereiding van de mega-cyclus Het Bureau. Maar het alter ego Maarten Koning, dezelfde Maarten die in Bij Nader Inzien genadeloos afrekent met zijn vrienden, moet het stellen zonder deze uitlaatklep, deze mogelijkheid tot zingeving van het nutteloos zich voortslepende bestaan.
Voskuil lijkt de onmogelijkheid van zo'n volkomen ambitieloos personage in te zien. Hij probeert Maarten iets menselijks te geven door hem - als gevolg van zijn kwellende besef van zinloosheid - voortdurend op de rand van overspannenheid te laten balanceren met op de achtergrond de dreiging van een maagzweer, een hartaanval of erger. En hij maakt zijn hoofdfiguur af en toe per ongeluk geloofwaardig door middel van een merkwaardige stijlbreuk, een overtreding van de spelregels van zijn eigen roman.
Die overtreding bestaat er uit dat hij Maartens omgeving op de hoogte laat zijn van iets wat de lezer strikt genomen helemaal niet kan weten: tot drie keer toe verwijst Voskuil terloops naar het feit dat Maarten bekend staat als schrijver en dus wel degelijk een betekenisvolle bezigheid heeft buiten het bureau. Op pagina 541 zegt collega Bart Asjes bang te zijn dat Maarten in de toekomst herkenbaar over hem en de andere Bureau-medewerkers zal gaan schrijven. Koning geeft dan een antwoord dat alleen maar kan komen van iemand die al een sleutelroman op zijn naam heeft staan: 'Daar hoef je niet bang voor te zijn', zegt hij. 'Daar zijn jullie te onbelangrijk voor.' Ruim twintig bladzijden verder vraagt Maartens vader, de oud-hoofdredacteur van Het Vrije Volk, ineens: 'Je bent toch geen boek over me aan het schrijven, hè.' En ten slotte is het weer Asjes die naar aanleiding van de perfide wijze waarop Maarten een conflict afhandelt zegt: 'Dat moet later allemaal weer afgereageerd worden in je memoires. Doe het dan liever meteen.'
Misschien heeft Voskuil bij de bewerking van zijn dagboeken voor Plankton de passages over zijn schrijverschap gewoon vergeten te schrappen, maar de verwijzingen zijn er niet minder freudiaans om. Ze laten op zijn minst zien dat de schrijver zelf nauwelijks raad weet met zijn hoofdpersoon die volgens de roman geen enkele drijfveer heeft, maar ondertussen, zonder dat het de lezer verteld wordt, aan een roman zit te pennen. De lezer weet het natuurlijk wel, intussen: die leest immers de roman. Alle lezers delen dus een geheim met de schrijver.
Dat brengt me op een tweede geheim, of liever een raadsel, dat mij evenals ongetwijfeld duizenden andere lezers van Het Bureau bezighoudt: waarom wil ik de saaie levenswandel van nowhere man Koning volgen, waarom lees ik de boeken over deze kleurloze zeur als waren het detectives en kijk ik verlangend uit naar elk volgend deel? Niet omdat Voskuil zo fantastisch schrijft. Weliswaar is zijn gortdroge en enigszins ouderwets aandoende stijl plezierig exact, zijn de dialogen humoristisch en worden de kantoortypes scherp getekend, maar er is in de letterzee geen zin, geen observatie aan te wijzen die wegens de schoonheid of zeggingskracht blijft hangen.
De oplossing van dit raadsel ken ik niet, maar ik veronderstel dat de fascinatie die van de romancyclus uitgaat verband houdt met een verregaande mogelijkheid tot identificatie, niet zozeer met de ook erg herkenbare kantoorperikelen als wel met de hoofdpersoon in zijn besef van de totale zinloosheid van het bestaan. Het Bureau is in dit opzicht een soort omgekeerde Celestijnse Belofte, een spiegel voor nihilisten. De sleutelpassage uit Plankton is dan een dialoog tussen Maarten en zijn extreem rechtlijnige echtgenote Nicolien op een nacht dat Maarten - natuurlijk wegens problemen op Het Bureau - de slaap niet kan vatten. 'Denk je dan soms ergens aan', vraagt Nicolien. Maarten antwoordt dat hij nadenkt over de zinloosheid van zijn leven. Waarop zij zegt: 'Maar dat wist je toch allang? (...) Denk daar nou maar niet meer aan en probeer nou maar te slapen.' Veel anders zit er inderdaad niet op: we weten het toch allemaal?
Het Bureau van Koning is een metafoor voor het leven, waaruit geen ontsnapping mogelijk is dan in de dood. Om dat er goed in te wrijven moet Maarten verstoken blijven van alles wat zijn bestaan buiten dat ridicule bureau zin of op zijn minst enige kleur zou kunnen geven. In de ruim 2.000 pagina's die de romancyclus tot nu toe telt, bedrijft hij niet één keer de liefde, noch met zijn bitse vrouw, noch met iemand anders, hij wil geen kinderen, heeft nauwelijks vrienden, doet niet aan sport, gaat nooit uit, houdt niet van kunst of muziek en - hier gaat het om - hij is geen schrijver. Alleen de natuur, dieren of andere weerlozen en een enkele keer zijn vrouw Nicolien wekken ontroering bij hem op.
Nicolien - in Plankton weer meesterlijk gekarakteriseerd - dient voornamelijk om Maartens leven een klein beetje dragelijk te maken. Verlangen doet hij nooit naar haar, wel voelt hij zich extra weerloos als zij niet bij hem is. Tegelijkertijd ridiculiseert Voskuil de krampachtige poging van Nicolien om haar leven inhoud te geven door zichzelf te onderscheiden van anderen. Hoewel ze nooit iets doet en zich nergens mee wenst te bemoeien, noemt ze zichzelf 'links' en 'solidair', wat hilarische passages oplevert over de verpolitiekte jaren zeventig.
De oliecrisis, de autoloze zondag en de val van Allende in Chili worden alleen besproken in termen van goed of fout. Wat Nicolien bezighoudt, is niet de toestand in de wereld en de positie van mensen daarin, maar alleen de vraag wat een goede (linkse) of foute (rechtse) opstelling is. Rechts is in de ogen van Nicolien wie voor auto's is, links verfoeit auto's. Rechts is de bewering dat Allende zelfmoord heeft gepleegd, wie links is, vindt dat hij vermoord is. En rechts, dus uitermate kwalijk, is het natuurlijk om te werken op een bureau. Wie zich daartoe verlaagt, vindt zowel Nicolien als de arme Maarten, onderwerpt zich, maakt zich medeplichtig aan het kwaad en onderscheidt zich derhalve in wezen niet van Eichmann. De Konings zijn meesters in het argumentum ad consequentiam. Stelselmatig worden, in hun onderlinge getob over wat goed of fout is, feiten en waarden met elkaar verward.
Het boek eindigt met een bevrijding. Als Maartens vader sterft en zijn 'geestelijke vader' Beerta is getroffen door een zware beroerte ('Anton is plankton geworden'), laat Voskuil zijn hoofdpersoon als volgt reageren: 'En onverwacht doorstroomde hem een geluksgevoel, zo intens dat hij zich alleen nog had hoeven af te zetten om in de ruimte weg te vliegen.' De opluchting over de verdwijning van de beide vaders lijkt veelbetekenend en houdt een belofte in.
Het is zelfs denkbaar dat Maarten Koning ooit nog, in een van de volgende afleveringen, zelf de pen zal opnemen om over Voskuil te schrijven. In Bij nader inzien komt een dergelijke Multatuliaanse wending voor. Als Paul Dehoes in dat boek vertelt dat hij Maarten Koning in een brievenroman 'Karel Vos' noemt, zegt Maarten: 'Een mooie rustieke naam. (...) Voskuil zou ook mooi geweest zijn.'

Opdracht op schutblad. Net exemplaar. In prima staat.

Het bureau 4. Het A.P. Beerta-Instituut.

G.A. van Oorschot, Amsterdam. 1998. Eerste druk. Gebonden (harde band). Grijsgroen linnen band met vergulde titelopdruk op rug. Met stofomslag. Met wit leeslint. 987 pp. 12¾ x 20 x 5¼ cm. 986 gr. ISBN-10 9028209565. Omslagontwerp Gerrit Noordzij.

Het A.P. Beerta-Instituut, het vierde (en dikste) deel van Het Bureau omspant de jaren 1975-1979. Als gevolg van Beerta's uitschakeling komt de verantwoordelijkheid voor de koers van de afdeling geheel bij Maarten Koning te liggen. Met zijn optreden in de voorafgaande jaren heeft hij het zichzelf niet gemakkelijk gemaakt. De Europese Atlas heeft door zijn toedoen op het congres in Hongarije de doodsteek gekregen. En de samenwerking met de Vlaamse redacteuren van Ons Tijdschrift is door zijn kritiek op de opvattingen van Pieters praktisch onmogelijk geworden. De noodzaak om aan het vak een nieuwe grondslag te geven en met een handjevol mensen, zonder hulp van buiten, een tijdschrift te vullen, verhoogt de werkdruk op de afdeling. Dat veroorzaakt spanningen tussen Maarten en zijn medewerkers, maar trekt naarmate de werkdruk toeneemt ook scheuren binnen de afdeling, die hij niet dan met verliezen en met grote moeite weet te krammen. Tegelijkertijd neemt de druk van buiten voelbaar toe. Het hoofd van de afdeling Wetenschapsmanagement van het Departement brengt tot tweemaal toe een bezoek aan het Bureau en een ogenblik ziet het ernaar uit dat het zal worden wegbezuinigd. Het Hoofdbureau probeert zijn greep op het Bureau te verstevigen door steeds hogere eisen te stellen aan de samenwerking tussen de afdelingen en de verantwoording van de werkzaamheden, en door de benoeming van een Wetenschapscommissie die als taak krijgt daarop toe te zien. Als gevolg van het klimmen van zijn jaren steeds meer verantwoordelijkheden op Maarten af. Een aantal tijdrovende bestuursfuncties kan hij niet afslaan, waardoor hij dicht bij de grenzen van zijn incasseringsvermogen komt. Dat het lachen de betrokkenen in dit steeds grimmiger wordend klimaat vaak vergaat, hoeft niet te verbazen. Niettemin zijn er ook ogenblikken van een plotseling opbloeiend saamhorigheidsgevoel, van gewoon menselijk verdriet en van vrolijkheid, terwijl er voor de lezer die gevoelig is voor de absurditeiten in het menselijke verkeer opnieuw veel valt te genieten. Het slot, waarin de afdeling zich bij een uitstapje in Drente nog eenmaal hecht aaneensluit en het hele Bureau zich enkele dagen later onder de nieuwe naam A.P. Beerta-Instituut op een groepsfoto laat vereeuwigen, lijkt zelfs uitzicht te bieden op een zonniger toekomst. Dat dat maar schijn is, zal in de volgende delen blijken.

Deze vierde roman uit de uiteindelijk zeven delen tellende serie Het Bureau is met bijna 1000 blzadzijden de omvangrijkste. Door de uitgever betiteld als 'scharnierroman'. De belangstelling was zo groot dat al dadelijk nieuwe drukken nodig waren. Hij bestrijkt de periode 1972-1979. Grootste verrassing is dat we toch geen afscheid van de door een beroerte getroffen Beerta hoeven te nemen. Het deel eindigt zelfs op zijn 80ste verjaardag als het instituut ter ere hiervan zijn naam gaat dragen. Maarten moet een nieuw tijdschrift op poten zetten, krijgt groeiende problemen met Ad en Bart en het bureau wordt zelfs met opheffing bedreigd. Maarten gaat zowaar steeds meer in zijn lot berusten. 'Het zijn de virtuoos getimede herhalingen (...) die het tot een onweerstaanbaar boek maken'. (Pieter Steinz, NRC). De delen 2 en ij werden met de F. Bordewijkprijs bekroond. Kleine druk. (Biblion recensie, Ted Leijendekker.)

Naam en datum op het schutblad. Fraai exemplaar. Zo goed als nieuw.

Het bureau 5. En ook weemoedigheid.

G.A. van Oorschot, Amsterdam. 1999. Eerste druk. Gebonden (harde band). Grijsgroen linnen band met vergulde titelopdruk op rug. Met stofomslag. Met wit leeslint. 927 pp. 12¾ x 20 x 5 cm. 942 gr. ISBN-10 9028209581. Omslagontwerp Gerrit Noordzij.

En ook weemoedigheid omspant de jaren 1979-1982. Terwijl hoofdpersoon Maarten Koning in zijn vak steeds meer aanzien krijgt, ziet hij de bestuurlijke problemen op het wetenschappelijk Bureau waar hij werkt alleen maar groeien. Bezuinigingspogingen leiden tot toenemende bureaucratisering en centralisering, die de schijn moeten wekken dat er doelmatig en op hoog niveau wordt gewerkt. Intussen dwingt de Vakbeweging een systeem van periodieke beoordelingen af, die de bedoeling hebben eventuele ontslagprocedures te vertragen.
Onder deze druk moet Maarten oplossingen vinden voor de doelmatige besteding van de steeds schaarser wordende financiële middelen. Met zijn radicale voorstellen maakt hij zich niet geliefd bij de andere afdelingen op het Bureau. De eisen die hij aan de kwaliteit van de productie stelt, verdiepen ook de scheuren binnen zijn eigen afdeling, doordat een aantal van zijn mensen hem niet wil of kan volgen. Maar hij moet impopulaire beslissingen nemen, wil hij de afdeling door de bezuinigingsslag loodsen.
Dat hij in deze machtsstrijd het hoofd boven water weet te houden, komt vooral omdat zijn jaren geteld zijn, wat zich met de pensionering van oudere collega's al aankondigt. Ironisch genoeg vervult hem dat als hij zich daarvan voor het eerst bewust wordt, met weemoed.

Opdracht op schutblad. Net exemplaar. In nieuwstaat.

Het bureau 6. Afgang.

G.A. van Oorschot, Amsterdam. 2000. Eerste druk. Gebonden (harde band). Grijsgroen linnen band met vergulde titelopdruk op rug. Met stofomslag. Met wit leeslint. 709 pp. 12¾ x 20 x 4 cm. 740 gr. ISBN-10 9028209603. Omslagontwerp Gerrit Noordzij.

In Afgang, deel zes van Het Bureau dat de periode 1982-1987 bestrijkt, ontladen de opgehoopte spanningen zich op alle niveaus. Als hoofd van zijn afdeling op het A.P. Beerta-Instituut stuit hoofdpersoon Maarten Koning op lijdelijk én openlijk verzet tegen het door hem gevoerde beleid. Dit leidt met een aantal medewerkers tot een definitieve breuk. Hij voelt zich mislukt als afdelingshoofd en trekt zich steeds meer terug in zijn andere taken. De verhouding met zijn vrouw Nicolien lijdt daaronder. In die zelfde tijd wordt zij geconfronteerd met de ziekte en dood van haar moeder, en korte tijd later met die van hun vriend Frans Veen, de enige die in haar ogen een fatsoenlijk leven heeft geleid. Dat verhoogt haar gevoel alleen te zijn en ze verwijt Maarten dat hij daar te weinig begrip voor heeft. Een lastig probleem voor Maarten is de vervanging van directeur Balk, die halverwege dit deel vervroegd uittreedt. Zijn vertrek veroorzaakt een machtsstrijd, die zich aanvankelijk tegen Maarten richt omdat hij de beste papieren lijkt te hebben om Balk op te volgen. Plotseling echter doorkruist het Hoofdbureau alle intriges met de benoeming van een directeur die vooral lijkt te worden aangesteld om harde sanering door te voeren. Tegelijkertijd wordt de Wetenschapscommissie vervangen door een college waarvan verwacht mag worden dat ze de nieuwe directeur in die taak zal steunen. Maartens taak is het dan om de orde op het Bureau te herstellen en de nieuwkomer in te werken. Hij slaagt daarin, maar niet zonder problemen. Ten slotte neemt hij met een bezwaard hart maar zonder spijt ook zelf afscheid.

Het is eind 1982. Het slot van de loopbaan van Maarten Koning op de afdeling Volkscultuur van het Bureau komt in zicht. Er zijn weer allerhande perikelen, waarvan de meeste te maken hebben met de moeizame onderlinge verstandhoudingen. Een eendaags reisje naar Münster waar van gedachten wordt gewisseld met leden van een Duits zusterinstituut verloopt onverhoopt zonder al te grote complicaties. Weer terug begint Maarten aan het schrijven van het 'Jaarverslag van de afdeling Volkscultuur over 1982'. Zijn eerste zin luidt veelbetekenend: "Tot onze ontsteltenis maakte Ed Res op 16 september een eind aan zijn leven." Op de volgende dagen vragen andere werkzaamheden zijn aandacht, maar hij voelt zich beroerd en kan zich niet concentreren. Hij gaat ziek naar huis en kruipt onder de wol. Als de koorts na een week nog niet is gezakt, wordt de huisarts erbij gehaald. Die verwijst hem door naar een specialist. De diagnose luidt: longontsteking en pleuritis. Voorlopig is Maarten uit de running. Zo begint deel 6 van Voskuils bekende 'kantoorcyclus' waarvoor men wel even de tijd moet nemen. Na deel 7 (verschijnt in oktober) valt definitief het doek. Het zal veel mensen spijten. Kleine druk. (Biblion recensie, Redactie)

Keurig exemplaar. In nieuwstaat.

Het bureau 7. De dood van Maarten Koning.

G.A. van Oorschot, Amsterdam. 2000. Eerste druk. Gebonden (harde band). Grijsgroen linnen band met vergulde titelopdruk op rug. Met stofomslag. Met wit leeslint. 226 pp. 12¾ x 20 x 3¼ cm. 408 gr. ISBN-10 902820962X. Omslagontwerp Gerrit Noordzij.

Al op de eerste dag na zijn afscheid ziet Maarten zich gesteld voor de vraag wat hij met zijn leven moet aanvangen nu hij van de ene dag op de andere niets meer te doen heeft. Het kost hem moeite aan die gedachte te wennen. Hij begint met kleine klusjes in huis te verrichten, merkt dat hij daarbij Nicolien in de weg loopt die het ontwend is om de hele dag met zijn tweeën te zijn, loopt een blokje om, pakt de fiets en gaat een keer bij het Bureau langs om de drukproeven terug te brengen van het Bulletin, waarvoor hij tot het eind van het jaar de verantwoordelijkheid heeft. Geleidelijk vindt hij een evenwicht, waarin gevoelens van onbestemdheid afgewisseld worden met die van gelukzaligheid en vrijheid. Zijn bezoeken aan het Bureau, waar zijn opvolger nog altijd niet is aangetreden, herhalen zich van tijd tot tijd. Hij zit aan bij de thee, luistert naar de problemen op de afdeling, prijst zich gelukkig dat hij zich daarmee niet meer hoeft te bemoeien. Af en toe neemt hij plaats aan het bureau van Beerta, op de zolderkamer die men hem als een pied å terre gelaten heeft om het werk af te ronden voor de commissies waarvan hij nog deel uitmaakt zolang zijn opvolger niet is aangewezen en ingewerkt. Als zijn opvolger eenmaal is aangetreden, sluipt gaandeweg een gevoel van vervreemding binnen. Het gedrag van zijn vroegere medewerkers begint te veranderen. Aanvankelijk uit dat zich in kleine irritaties die hij nauwelijks opmerkt of niet wil opmerken maar die hij niet meer kan negeren wanneer op een dag zijn zolderkamer ontruimd blijkt te zijn. Al zijn papieren liggen opgestapeld in een hoek. Vanaf dat ogenblik ontwikkelen de gebeurtenissen zich snel en leiden ze tot het onthutsende slot, waarop de titel van dit deel de lezer al enigszins heeft voorbereid.

Keurig exemplaar. In nieuwstaat.

Ingang tot Het Bureau. Verkorte inhoud. Compleet personenregister.

G.A. van Oorschot, Amsterdam. 2000. Eerste druk. Paperback (ingenaaid). Papieren band met een plastic laagje. 126 pp. 12½ x 20 x 1¼ cm. 156 gr. Foto omslag Marie-José Jongerius. Omslagontwerp Gerrit Noordzij. Bevat een verkorte inhoud en een compleet personenregister van de roman Het bureua van J.J. Voskuil, die tussen 1996 en 2000 verscheen.

Keurig exemplaar. In nieuwstaat.

Fraaie set exemplaren. Zoals Van Oorschot dat kan: ieder deel mooi gebonden met prachtig stofomslag en leeslint. Prachtige exemplaren, niet verkleurd, geen vouwen, scheurtjes of ander ongemak.

Booknumber: 7844 (8057-8232-8233-8566-8876-8877-8964)

VERKOCHT!    SOLD!

----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

VOSKUIL, J.J. (1926 - 2008)

Het bureau 1. Meneer Beerta.
front1

G.A. van Oorschot, Amsterdam. 2001. Zestiende druk. Paperback (ingenaaid). Stijfkartonnen band met flappen. 773 pp. 12¾ x 20 x 3¾ cm. 716 gr. ISBN-13 978 90 282 095 10. Omslagontwerp Gerrit Noordzij. Foto auteur Bert Nienhuis.

Dit is het eerste deel van Het Bureau, een roman in zeven delen, die de menselijke verhoudingen op en rondom een wetenschappelijk instituut tussen de jaren 1957 en 1987 tot onderwerp heeft. Hoofdpersoon is Maarten Koning, die ook in Bij nader inzien - het debuut van J.J. Voskuil uit 1963 - centraal stond.
Maarten Koning ervaart de maatschappij waarin hij een plaats moet vinden als bedreigend en past zich moeilijk aan. Dat scherpt zijn blik voor zijn eigen tekortkomingen en die van zijn collega's. In zijn ogen is de wereld waarin zij leven een schijnwereld, waarin mensen hun behoefte aan aandacht, erkenning of macht verbergen achter, schijnbaar zinvolle, maar in werkelijkheid zinloze werkzaamheden. Deze verborgen behoeften van mensen die elkaar niet hebben uitgezocht maar wel dag in dag uit met elkaar moeten verkeren, zijn aanleiding tot talloze wrijvingen en spanningen, een enkele maal met een tragische afloop, maar meestal komisch.

Meneer Beerta beschrijft de jaren tussen 1957 en 1965 en eindigt met de pensionering van Beerta als directeur. Maarten heeft hem in zijn studietijd leren kennen als een beminnelijke scepticus en dat trekt hem aan. Van het geïdealiseerde beeld dat hij van hem heeft zal in de loop van het boek weinig overblijven, al verliest hij zijn sympathie niet. Tegelijkertijd is de lezer getuige van zijn vergeefse pogingen bondgenoten te zoeken in zijn afkeer van de in zijn ogen loze pretenties van de mensen waartussen hij terecht is gekomen.

De auteur van Bij nader inzien (1963) verraste in 1996, na 33 jaar, met het eerste deel van een zevendelige cyclus die de omvangrijkste roman uit de Nederlandse literatuur zou worden. Het is opnieuw een sterk autobiografisch relaas, ditmaal over de menselijke verhoudingen op en rondom een wetenschappelijk instituut, gewijd aan folkloristisch en dialectisch onderzoek, in de jaren 1957-1987 (gemodelleerd naar het P.J. Meertens-instituut, waar Voskuil lange tijd werkzaam was). Dit eerste deel beslaat de periode 1957-1965, waarin 'Meneer Beerta' als directeur het instituut leidde. Het is compositorisch een stuk strakker dan het debuut, schrijnend precies en vol kostelijke droge humor geschreven. Het is ook een kroniek van die tijd, met opnieuw een hoofdrol voor de stad Amsterdam. Reeds bekende personen als echtgenote Nicolien en Frans Veen (Bert Weijde) keren uitgebreid terug.

'In de langzame onthulling van de persoonlijkheid van de directeur toont Voskuil zijn ware meesterschap... Het leven tot literatuur omvormen, als enige mogelijkheid om het bestaan draaglijk te maken door het te ontleden en te registreren. Dat is in diepste zin ook de betovering die van dit boek uitgaat.' - Hans van den Bergh, Het Parool

'Wellicht heeft hij net als Gerard Reve vastgesteld dat de werkelijkheid al krankzinnig genoeg is. Dat wil zeggen: mits je oog hebt voor de subtiele gekte ervan, en je haar zonder een spier te vertrekken als ongemanipuleerd realistisch presenteert. Want dat doet Voskuil, en met meesterhand. [...] Ik moet bekennen dat Herenleed en Jiskefet worden gedeklasseerd.' - Arjan Peters, de Volkskrant

'Nu ligt een andere vergelijking voor de hand: met De Tandeloze tijd van Van der Heijden. Dat verscheen eerder en gaf een latere generatie een eigen stem. Ik vind de generatie van Voskuil onvergelijkelijk veel interessanter. Zolang het tweede deel van Het Bureau er nog niet is, lees ik het eerste nog maar een keer, minder gehaast.' - Ton Bogaard, Eindhovens Dagblad

'Ach had Kafka maar als Voskuil kunnen schrijven... Er valt om de zinloosheid van het leven eigenlijk verdomd veel te lachen. Als het niet zo triest was. Zo ongeveer. Maar dan briljant.' - André Matthijsse, Haagse Courant

'En vreemd genoeg heerst er in Meneer Beerta dezelfde onbestemde broeierigheid als in De avonden. In Voskuils boek komen nauwelijks seksuele toespelingen voor [...] maar tussen de regels zindert de spanning tussen de directeur en zijn vele jonge medewerkers. [...] Of je een gekuiste versie van Het Boek Van Violet En Dood in handen hebt.' - Reinjan Mulder, NRC Handelsblad

'Door de consequent volgehouden detaillering bouwt Voskuil een enorme spanning op. Daardoor blijf je aan het boek gekluisterd, hoe futiel en banaal de handelingen en gesprekken van deze kleine zielen ook zijn.' - Hans Rooseboom, De Stem

Stempeltje op Franse pagina. Licht vouwspoor op achterplat. Rug ietwat verkleurd. Net exemplaar. In prima staat.

Booknumber: 22646

VERKOCHT!    SOLD!

----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

VOSKUIL, J.J. (1926 - 2008)

Het bureau 4. Het A.P. Beerta-Instituut.
front1

G.A. van Oorschot, Amsterdam. 2002. Elfde druk. Paperback (gebrocheerd, garenloos). Papieren band. 987 pp. 12½ x 20 x 4¼ cm. 882 gr. Foto auteur Bert Nienhuis. Omslagontwerp Collaage, Aldeboarn. ISBN-10 90 282 4005 5. ISBN-13 978 90 282 4005 6.

Het A.P. Beerta-Instituut, het vierde (en dikste) deel van Het Bureau omspant de jaren 1975-1979. Als gevolg van Beerta's uitschakeling komt de verantwoordelijkheid voor de koers van de afdeling geheel bij Maarten Koning te liggen. Met zijn optreden in de voorafgaande jaren heeft hij het zichzelf niet gemakkelijk gemaakt. De Europese Atlas heeft door zijn toedoen op het congres in Hongarije de doodsteek gekregen. En de samenwerking met de Vlaamse redacteuren van Ons Tijdschrift is door zijn kritiek op de opvattingen van Pieters praktisch onmogelijk geworden. De noodzaak om aan het vak een nieuwe grondslag te geven en met een handjevol mensen, zonder hulp van buiten, een tijdschrift te vullen, verhoogt de werkdruk op de afdeling. Dat veroorzaakt spanningen tussen Maarten en zijn medewerkers, maar trekt naarmate de werkdruk toeneemt ook scheuren binnen de afdeling, die hij niet dan met verliezen en met grote moeite weet te krammen. Tegelijkertijd neemt de druk van buiten voelbaar toe. Het hoofd van de afdeling Wetenschapsmanagement van het Departement brengt tot tweemaal toe een bezoek aan het Bureau en een ogenblik ziet het ernaar uit dat het zal worden wegbezuinigd. Het Hoofdbureau probeert zijn greep op het Bureau te verstevigen door steeds hogere eisen te stellen aan de samenwerking tussen de afdelingen en de verantwoording van de werkzaamheden, en door de benoeming van een Wetenschapscommissie die als taak krijgt daarop toe te zien. Als gevolg van het klimmen van zijn jaren steeds meer verantwoordelijkheden op Maarten af. Een aantal tijdrovende bestuursfuncties kan hij niet afslaan, waardoor hij dicht bij de grenzen van zijn incasseringsvermogen komt. Dat het lachen de betrokkenen in dit steeds grimmiger wordend klimaat vaak vergaat, hoeft niet te verbazen. Niettemin zijn er ook ogenblikken van een plotseling opbloeiend saamhorigheidsgevoel, van gewoon menselijk verdriet en van vrolijkheid, terwijl er voor de lezer die gevoelig is voor de absurditeiten in het menselijke verkeer opnieuw veel valt te genieten. Het slot, waarin de afdeling zich bij een uitstapje in Drente nog eenmaal hecht aaneensluit en het hele Bureau zich enkele dagen later onder de nieuwe naam A.P. Beerta-Instituut op een groepsfoto laat vereeuwigen, lijkt zelfs uitzicht te bieden op een zonniger toekomst. Dat dat maar schijn is, zal in de volgende delen blijken.

Deze vierde roman uit de uiteindelijk zeven delen tellende serie Het Bureau is met bijna 1000 blzadzijden de omvangrijkste. Door de uitgever betiteld als 'scharnierroman'. De belangstelling was zo groot dat al dadelijk nieuwe drukken nodig waren. Hij bestrijkt de periode 1972-1979. Grootste verrassing is dat we toch geen afscheid van de door een beroerte getroffen Beerta hoeven te nemen. Het deel eindigt zelfs op zijn 80ste verjaardag als het instituut ter ere hiervan zijn naam gaat dragen. Maarten moet een nieuw tijdschrift op poten zetten, krijgt groeiende problemen met Ad en Bart en het bureau wordt zelfs met opheffing bedreigd. Maarten gaat zowaar steeds meer in zijn lot berusten. 'Het zijn de virtuoos getimede herhalingen (...) die het tot een onweerstaanbaar boek maken'. (Pieter Steinz, NRC). De delen 2 en ij werden met de F. Bordewijkprijs bekroond. Kleine druk. (Biblion recensie, Ted Leijendekker.)

Zeer fraai exemplaar. Nieuw.

Booknumber: 22674

VERKOCHT!    SOLD!

----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

VOSKUIL, J.J. (1926 - 2008)

De moeder van Nicolien
front1

G.A. van Oorschot, Amsterdam. 1999. Tweede druk. Gebonden (harde band). Rood linnen band met vergulde titelopdruk op rug. Met stofomslag. 187 pp. 13½ x 20½ x 2¼ cm. 324 gr. Band en omslag Gerrit Noordzij. ISBN-10 9028209271.

In De moeder van Nicolien maakt de lezer kennis met Maarten Koning, zijn vrouw Nicolien en haar moeder. De beschreven periode omspant een kleine dertig jaar. In een reeks korte scènes zien wij hoe de moeder ouder en ouder en uiteindelijk dement wordt, totdat zij in 1985 overlijdt. J.J. Voskuil beschrijft dit proces even haarscherp als liefdevol en zonder een spoor van literaire dikdoenerij, zodat de lezer het gevoel krijgt dat zijn personages de roman uit en zijn kamer ingestapt zijn. En of men nu wel of niet een dergelijk proces van ouder en dement worden van nabij heeft meegemaakt: De moeder van Nicolien is een emotionerende leeservaring.

Volwaardige, op zichzelf staande satellietroman over het voortschrijdende dementeren van de schoonmoeder van Maarten Koning, hoofdpersoon uit de zevendelige romancyclus Het bureau. Alle in de eerste zes delen gepubliceerde fragmenten over haar, aangevuld met circa tweederde nieuw materiaal. Gesitueerd in de jaren 1957-1985, waarbij zich in 1973 de eerste tekenen van dementie voordoen. Evenals in Bij nader inzien is elk hoofdstuk(je) van een datum en jaartal voorzien. Een bijzonder ontroerende roman met liefde en vooral eerbied voor de hoofdpersoon geschreven. In de traditie van Het bureau in al zijn droogkomische eentonigheid en herhalen van handelingen en uitspraken. Maar ook van een veel grotere betrokkenheid en met nog meer oog voor detail geschreven. (Biblion recensie, Ted Leijendekker.)

Naam en datum op schutblad. Zeer fraai exemplaar. In nieuwstaat.

Booknumber: 8567

€ 22,50Buy Now!

----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

VOSKUIL, J.J. (1926 - 2008)

De moeder van Nicolien
front1

G.A. van Oorschot, Amsterdam. 1999. Tweede druk. Gebonden (harde band). Rood linnen band met vergulde titelopdruk op rug. Met stofomslag. 187 pp. 13½ x 20½ x 2¼ cm. 324 gr. Band en omslag Gerrit Noordzij. ISBN-10 9028209271.

In De moeder van Nicolien maakt de lezer kennis met Maarten Koning, zijn vrouw Nicolien en haar moeder. De beschreven periode omspant een kleine dertig jaar. In een reeks korte scènes zien wij hoe de moeder ouder en ouder en uiteindelijk dement wordt, totdat zij in 1985 overlijdt. J.J. Voskuil beschrijft dit proces even haarscherp als liefdevol en zonder een spoor van literaire dikdoenerij, zodat de lezer het gevoel krijgt dat zijn personages de roman uit en zijn kamer ingestapt zijn. En of men nu wel of niet een dergelijk proces van ouder en dement worden van nabij heeft meegemaakt: De moeder van Nicolien is een emotionerende leeservaring.

Volwaardige, op zichzelf staande satellietroman over het voortschrijdende dementeren van de schoonmoeder van Maarten Koning, hoofdpersoon uit de zevendelige romancyclus Het bureau. Alle in de eerste zes delen gepubliceerde fragmenten over haar, aangevuld met circa tweederde nieuw materiaal. Gesitueerd in de jaren 1957-1985, waarbij zich in 1973 de eerste tekenen van dementie voordoen. Evenals in Bij nader inzien is elk hoofdstuk(je) van een datum en jaartal voorzien. Een bijzonder ontroerende roman met liefde en vooral eerbied voor de hoofdpersoon geschreven. In de traditie van Het bureau in al zijn droogkomische eentonigheid en herhalen van handelingen en uitspraken. Maar ook van een veel grotere betrokkenheid en met nog meer oog voor detail geschreven. (Biblion recensie, Ted Leijendekker.)

Ietwat scheef gelezen. Stofomslag licht beschadigd. Naam en datum op schutblad. In prima staat.

Booknumber: 18747

€ 15,00Buy Now!

----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

VOSKUIL, J.J. (1926 - 2008)

Requiem voor een vriend
front1

G.A. van Oorschot, Amsterdam. 2002. Eerste druk. Gebonden (harde band). Roodoranje linnen band met vergulde titelopdruk op rug. Met stofomslag. 486 pp. 13½ x 20½ x 3¼ cm. 676 gr. Band en omslag Gerrit Noordzij. ISBN-10 90 282 0986 7.

In Requiem voor een vriend beschrijft J.J. Voskuil, die in deze roman voor het eerst zijn alter ego Maarten Koning heeft losgelaten, de geschiedenis van een vriendschap. Een vriendschap die haar oorsprong vindt op de middelbare school, vorm krijgt op de universiteit en in de jaren daarna steeds hechter wordt.

Hoofdpersoon is ditmaal niet de schrijver zelf, maar de vriend, Jan Breugelman. Een sceptische man, onafhankelijk in zijn oordeel, hardnekkig in het zoeken naar waarheden, maar ook illusieloos en relativerend. Als jonge man aarzelt hij op de drempel van de maatschappij, is niet bij machte ergens in te geloven of zich aan iemand te binden en lijkt hij aan het begin te staan van een leven zonder illusies.

Wanneer hij uiteindelijk trouwt met een vrouw die er uitgesproken meningen op na houdt, verliezen zijn standpunten hun voorlopigheid. Hij begeeft zich op het terrein van de politiek en toont op dat gebied een ambitie die hem zelfs in de Tweede Kamer brengt. Dat vervreemdt hem van zijn vrienden, de schrijver en zijn vrouw. Ze groeien politiek van hem weg en herkennen hem niet meer in het fanatisme waarmee hij zijn standpunten naar voren brengt. De bezoeken over en weer worden schaarser, de tegenstellingen scherper, de contacten plichtmatig. Het heeft er jarenlang alle schijn van dat de vriendschap, zoals zoveel jeugdvriendschappen, in de volwassenheid zal doodbloeden. Totdat het leven van de hoofdpersoon onverwacht een dramatische wending neemt, die ten slotte zal leiden tot een tragisch einde.

Requiem voor een vriend is een poging om, door alle feiten op een rij te zetten, achteraf greep te krijgen op een leven dat bij herhaling onvoorspelbaar is gebleken.

Stofomslag lichte gebruikssporen. Datum en opdracht op schutblad. In zeer goede staat.

Booknumber: 22656

€ 11,75Buy Now!

----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------